Bijna 1 op de 10 Hilversumse jongeren heeft jeugdzorg.
Er wordt steeds meer een beroep gedaan op de jeugdzorg. Eerder schreven wij al dat bijna een op de tien jongeren in Hilversum een vorm van jeugdhulp ontvangt. De groei van het aantal jongeren dat gebruik maakt van jeugdzorg zit vooral in de lichtere vormen van jeugdhulp. Dit betreft bijvoorbeeld ondersteuning in de thuissituatie of op school. Bij de zwaardere zorgvormen, zoals jeugdbescherming en -reclassering, is over het algemeen juist sprake van een lichte daling.
Kosten blijven oplopen
De toenemende vraag naar jeugdzorg vraagt veel van de financiële draagkracht van onze gemeente. Waar in 2018 de oorspronkelijke begroting van de kosten voor de jeugdzorg in Hilversum nog 14,5 miljoen euro betrof, is het budget in 2022 inmiddels 23,3 miljoen euro. Oftewel een groei van 8,8 miljoen euro in de afgelopen vier jaar. De gemeentelijke begroting en de jeugdzorg zelf komt door deze ontwikkeling onder grote (financiële) druk te staan. Als deze stijgende lijn doorzet betekent dat de gemeente op andere zaken moet bezuinigen of meer gemeentelijke belasting moet gaan innen.
We moeten minder gebruik maken van jeugdzorg
Het spreekt voor zich dat we voor de zwaardere zorgvragen een snelle en adequate toegang tot de jeugdzorg moeten realiseren. Het kan niet zo zijn dat een jeugdige met suïcidale gedachten op een wachtlijst wordt geplaatst. Het zijn juist de lichtere hulpvragen die minder of niet via jeugdzorg zouden moeten lopen. Zo zijn er voorbeelden uit de praktijk van aanvragen voor een doorverwijzing naar een psycholoog omdat een jongere last heeft van liefdesverdriet. Of aanvragen voor particuliere huiswerkbegeleiding omdat ouders niet tevreden zijn met de ‘gemiddelde’ schoolresultaten van hun kind. Wat ons betreft zijn dit zaken die -hoe verdrietig een gebroken hart of een onvoldoende ook kunnen zijn- bij het ‘normale’ leven horen. Dit zou geen onderdeel van jeugdzorg moeten zijn.
Normalisering
In formele taal wordt dit ‘normalisering’ genoemd. De verantwoordelijkheid wordt in eerste instantie neergelegd waar die hoort, namelijk bij de ouders en de jongere zelf. Als er lichte ondersteuning nodig is, dan moet daarvoor eerst gezocht worden in de eigen sociale omgeving. Een ‘lastige puber’ kan bijvoorbeeld best gebaat zijn bij twee keer in de week bij opa en oma eten, als daarmee rust wordt gecreëerd. Natuurlijk blijft professionele ondersteuning daarbij mogelijk, als de situatie daarom vraagt. Normaliseren is ook een kind gewoon een kind laten zijn dat door fasen heen gaat tijdens het opgroeien. Een kind dat druk is op school, heeft niet meteen ADHD. Een uur sporten kan soms beter helpen dan medicatie. Het medicaliseren van problemen bij jongeren is in zekere zin ook kiezen voor de ‘makkelijke’ oplossing. Als ouder of als school geef je op die manier de aanpak van het probleem en de regie uit handen. Maar het is sterk de vraag of dit het beste antwoord is. Bovendien leidt het ertoe dat meer kinderen en jongeren dan nodig het label van een stoornis krijgen en opgroeien met het idee dat ze ziek zijn. En ze komen vaak moeilijk van het label af. Ook daarom is normaliseren belangrijk.
Kind van de rekening
Als je jezelf de druk oplegt dat je leven succesvol en geslaagd moet zijn, dan ligt het risico op teleurstelling op de loer. Als het niet onmiddellijk lukt om volgens dergelijke (groeps)normen succesvol te zijn, zoeken mensen de oorzaak het liefste buiten hun eigen invloedssfeer. Het is nu eenmaal moeilijker om jezelf verantwoordelijk te zien en gemakkelijker om naar een externe oorzaak te wijzen. Een (medisch) label of een behandeling wordt dan al gauw in dank aanvaard. Maar een kind dat het bijvoorbeeld minder goed doet op school, heeft echt niet meteen een aandoening waarvoor dan ook een zorgtraject nodig is. Natuurlijk moeten er diagnoses gesteld kunnen worden, maar we moeten oppassen niet te snel een etiket op onze kinderen te willen plakken.
Zelfreflectie
Een andere vraag die je kunt stellen is of het kind wel altijd degene is met het probleem. Uit onderzoek naar de toename van jongeren in de jeugdzorg blijkt bijvoorbeeld dat (vecht)scheidingen – en daarmee de groei van het aantal eenoudergezinnen – een belangrijke oorzaak zijn van de groeiende vraag naar jeugdzorg. Als een kind problemen ervaart van een scheiding, moet hij of zij dan in therapie of moeten de ouders zorgen dat de gezinssituatie verbetert? En als er sprake is van externe factoren, zoals bijvoorbeeld geldzorgen, dan hoeft het kind niet meteen in behandeling, maar is er praktische ondersteuning nodig om rust en stabiliteit te doen terugkeren.
Conclusie
Kinderen met problemen moeten snel en goed geholpen worden, maar niet elke hulpvraag is een probleem waarbij een jeugdzorgtraject hoort. Sommige jongeren en hun ouders hebben een andere focus en aanpak nodig, en dat geldt ook voor de jeugdhulpverlening. Met als kern de acceptatie dat het leven nu eenmaal niet altijd rimpelloos verloopt en vanuit het idee dat het heel normaal is dat opgroeien een proces is dat gepaard gaat met vallen en opstaan.
Freek Reijmerink
Raadslid en woordvoerder sociaal domein